Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: [Zo waarachtig als] Ik leef, zo Ik [67]Mijn eed, dien hij veracht heeft, en Mijn verbond, dat hij gebroken heeft, datzelve [68]niet op zijn hoofd geve! 67. God noemt den eed, dien Zedekia aan den koning van Babel gedaan had, zijn eed, omdat hij met aanroeping van zijn naam gedaan was; en in gelijken zin zijn verbond, dat hij met denzelfden koning gemaakt had. Versta onder het woord eed de straf van de verbreking van den eed. 68. Dat is met straffen vergeld. Zie 1 Kon.8:32; alzo boven hfdst.9 vs.10, en hfdst.11 vs.21, en hfdst.16 vs.43, en onder hfdst.22 vs.31; een afgebroken manier van eedzweren.